HANDELINGEN VAN DE KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR GESCHIEDENIS, VOL. 188, 2022
Georges Declercq, « Un fragment inédit du Compte Général de Flandre de 1187, connu sous le nom de ‘Gros Brief’ » (p. 5-22).
Abstract: Het artikel bevat de editie van een onbekend fragment van de oudste algemene rekening van het domein van de graven van Vlaanderen, bekend onder de naam ‘Grote Brief’ en daterend uit 1187. Dit fragment, dat in 1990 ontdekt werd door Michel Parisse op de Archives Départementales de Meurthe-et-Moselle te Nancy, is tot op heden onuitgegeven gebleven. Op de voorkant staat een deel van de rekening van het lardarium van Brugge, de achterkant bevat de afrekening van de spijker van Diksmuide en de nagenoeg volledige tekst van de rekening van de ontvangscentrale van Loker.
Mike Richartz, « Étude critique de la charte d’inféodation plaçant le duc Henri III de Limbourg dans la vassalité du duc Henri Ier de Brabant en 1191 » (p. 23-54).
Abstract: De akte van 1191 betreffende het legaat van de goederen van Hendrik III, hertog van Limburg, aan Hendrik I, hertog van Brabant, wordt in de Brabantse en Limburgse geschiedschrijving vaak gebruikt en vertoont een aantal tegenstrijdigheden en onzekerheden die doen vermoeden dat het om een vervalst document gaat dat op het einde van de 13de eeuw is opgesteld.
Thomas Brunner, Emilie Mineo, Jean-François Nieus & Bart Verroken, « L’apparition du chirographe échevinal dans le nord de la France. Autour du plus ancien original tournaisien conservé (1218) » (p. 55-110).
Abstract: De nieuwe toeschrijving van een tussen december 1217 en april 1218 uitgegeven chirograaf (Lille, Archives départementales du Nord, J 362) aan de Stadsschepenbank (“échevinage de la Cité”) te Doornik, werpt een nieuw licht op de eerste schepenchirografen uit deze stad, waarvan het archief in 1940 in vlammen opging. De chirograaf is voor deze jurisdictie immers zowel het oudste bewaard gebleven origineel, als het eerste in het Frans geschreven stuk. Deze schulderkenning door Mathieu ii, heer van Ère in het Doornikse, voor de aankoop van 80 mudden tarwe bij twee burgers van Dowaai, weerspiegelt het dynamisme van de regionale graanhandel aan het begin van de 13de eeuw. Maar ze laat vooral toe een nieuw licht te werpen op de onderbestudeerde verschijning van dit soort documenten, eigen aan de steden gelegen in het huidige Noord-Frankrijk en België. De chronologie van de eerste Doornikse chirografen wordt hier herzien. Deze aktes, die kort voor 1200 verschenen waren in Latijnse vorm, werden vanaf het tweede decennium van de 13de eeuw in het Frans opgesteld. Van de andere pioniersteden op het vlak van chirografen is Sint-Omaars de enige die ook een Latijnse fase heeft gehad, gekend door documenten uit 1209-1210. Voor Saint-Quentin en Atrecht zijn alleen aktes in de volkstaal bewaard gebleven, vanaf 1218 en 1221. Hetzelfde geldt voor Dowaai, maar de schulderkenning van Mathieu van Ère toont dat het genre er al bekend was voor 1224, datum van de oudste bewaarde lokale chirograaf. Schepenchirografen zijn verschenen in een dynamische, sterk verstedelijkte regio, die nauwe contacten onderhield met Engeland, maar ook getroffen was door conflicten tussen de koning en de graven van Vlaanderen, wat wellicht geleid heeft tot een grotere behoefte aan schriftelijke garanties.
Hannah Serneels, « Een middeleeuws repertoire van verzet. Het onderzoek naar de opstand in Aardenburg in 1311 » (p. 111-140).
Abstract: Deze publicatie schetst de kenmerken van het repertoire van verzet dat laatmiddeleeuwse stedelingen ter hun beschikking hadden tijdens opstanden. Aan de hand van twee brieven en twee onderzoeksrapporten die tijdens en na een opstand in Aardenburg in 1311 werden opgesteld, gaat dit artikel na welke tactieken stedelingen in de vroege veertiende eeuw gebruikten voor hun verzet en hoe het stedelijk en grafelijk bestuur dat verzet probeerde te beteugelen. Terwijl onderzoek naar opstanden in de late dertiende en vroege veertiende eeuw vaak gebaseerd is op grafelijke oorkonden of kroniekverhalen, bieden de uitgegeven documenten een unieke en zeldzame inkijk in de praktische werking van de opstand in Aardenburg. Uit de studie ervan blijkt dat de opstandelingen doordachte en gekende tactieken hanteerden voor hun verzet, waarmee ze het bestaande stadsbestuur probeerden te ondermijnen en een alternatief bestuur aanstelden. Het repertoire van verzet vertoont bovendien grote gelijkenissen met opstanden uit latere eeuwen. Kortom, het artikel toont aan dat laatmiddeleeuwse stedelingen over een uitgebreid arsenaal aan strategieën beschikten om hun opstanden te voeren en dat sommige van die strategieën, in tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, wortels hebben in oudere periodes, die de corporatieve periode voorafgaan.