De continuïteit van de regering-Pierlot voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog is problematisch en stelt de auteurs van de databank voor moeilijk op te lossen problemen. De 14-koppige regering kwam op 28 mei 1940 in conflict met koning Leopold III naar aanleiding van zijn beslissing om te capituleren en in het bezette land te blijven. Bijeengekomen in Parijs, verklaarde de kabinetsraad die dag de koning in de onmogelijkheid tot regeren. De koning van zijn kant erkende niet langer de legitimiteit van de regering-Pierlot nadat de Franse wapenstilstand getekend was (22 juni). De regering-Pierlot doolde in Frankrijk rond en trok zich uiteindelijk terug in Vichy, nadat zij Marcel-Henri Jaspar wegens “postverlating” had uitgesloten (24 juni) en in afwezigheid van Antoine Delfosse die in bezet België was achtergebleven. Onenigheid over de te volgen weg verdeelde het kabinet. Op 25 augustus had in Vichy de laatste “Franse” kabinetsraad plaats en gingen de wegen van de ministers uiteen. Op 27 augustus vertrokken Pierlot en Spaak naar Londen om de oorlog voort te zetten. De Vleeschauwer en Gutt waren hen al voorafgegaan. De andere ministers boden in een brief gedateerd 28 augustus 1940 hun ontslag aan. Op 22 oktober waren Pierlot, Spaak, De Vleeschauwer en Gutt verenigd in Londen, waar zij op 31 oktober hun eerste kabinetsraad hielden. De ministers die in Frankrijk waren achtergebleven, werden door hen niet langer erkend en wanneer Augustus Balthazar en August-Edmond De Schryver toch de oversteek naar Londen maakten, werden zij door Pierlot c.s. pas aanvaard nadat zij opnieuw de ministeriële eed hadden afgelegd. Die voorwaarde werd niet opgelegd aan Antoine Delfosse, die nooit ontslag had ingediend, en als minister in de regering werd aanvaard nadat hij zich ook in Londen had aangemeld. Marcel-Henri Jaspar had in december 1940 een diplomatieke benoeming aanvaard en daarmee een einde gemaakt aan zijn ministerschap. Hetzelfde gebeurde in 1943 met Charles d’Aspremont-Lynden, die uit bezet Frankrijk wist te ontkomen. Wegens haar precaire constitutionele situatie benoemde de regering van Londen geen nieuwe ministers, wel onderstaatssecretarissen. De juridische situatie van de vijf ministers die in Frankrijk waren achtergebleven (Matagne, Vanderpoorten, Denis, Soudan en Janson) en waarvan het ontslag eigenlijk nooit “en bonne et due forme” was aanvaard, bleef al die tijd duister. Om de zaken ordentelijk te regelen, werd hun ontslag officieel aanvaard in september 1944, na de Bevrijding. Intussen was een van hen, Paul-Emile Janson, die door de Duitsers in Frankrijk was gearresteerd, gestorven in een concentratiekamp. Om de pensioenrechten van de betrokken ministers te vrijwaren werd in 1946 zelfs erkend dat zij hun functie tijdens de oorlog permanent hadden uitgeoefend.
De juridische fictie en de feitelijkheid liggen in dit geval ver uiteen. Dat probleem is als volgt opgelost in de databank. De ministers van de regering-Pierlot die niet naar Londen vertrekken, beëindigen hun mandaat op 28 augustus 1940, inclusief Antoine Delfosse die op de laatste kabinetsraad in Vichy (25 augustus) afwezig is. Van de vier ministers die naar Londen vertrekken eindigt het mandaat in Pierlot IV op 31 oktober 1940, de dag waarop de zogenaamde regering van Londen in functie treedt. Delfosse, Balthazar en De Schryver worden opnieuw minister op het ogenblik van hun opname in de Londense ministerraad. Er wordt geen rekening gehouden met de “regularisatie” van de andere ministers na de Bevrijding.
Referentie: P. Aspeslagh, F. Verleden, N. Matheve, C. Heyneman, E. Gerard, Belelite. Databank van de Belgische regeringen sinds 1831, www.koninklijkecommissiegeschiedenis.be/belelite.